Top 10

sinds 2017 op Bol.com

91.000+

lezers ontvangen de nieuwsbrief

120.000+

lazen haar boeken

Hoofdstuk 26

Verlamd

‘Harold!’ roept Philein, maar haar stem is nauwelijks meer dan lucht. Haar keel is dichtgesnoerd. Haar hakken tikken tegen de terrastegels en ze zet zich af met een grote sprong. Het warme water sluit zich met een doffe klap om haar heen. Het voelt alsof haar bloed stolt, alsof haar zintuigen dichtklappen in de stille wereld onder het wateroppervlak. Philein opent haar ogen. Ze spartelt en trapt. Haar hakken glijden uit en zakken naar de bodem. Haar armen maaien door het water, terwijl ze zich voortduwt naar de wazige contouren van Idises lijfje, waar de jurk als een witte wolk omheen zweeft.
Alsjeblieft, smeekt ze in zichzelf. Ze reikt, raakt met haar vingertoppen Idises armpje en trekt haar naar zich toe. Philein komt omhoog. Ze hapt naar adem. Water stroomt langs haar wangen, haar mond vult zich met chloor, terwijl ze het kleine lijfje naar zich toe haalt. Ze draait haar om. Het gezichtje breekt door het wateroppervlak. Haar lippen zijn blauw. Haar oogleden zijn gesloten. Zwaar en levenloos legt ze haar hoofdje tegen haar schouder en drukt haar lippen tegen haar kruin.
‘Kom op, lieverd… kom op…’ Haar woorden klinken hol, opgeslokt door het water dat nog in haar oren suist.
Het water voelt stroperig, dik als olie, terwijl ze met één arm terugzwemt naar de kant en Idise met haar andere hand stevig tegen zich aandrukt.
‘Geef haar!’ schreeuwt Harold. Hij hurkt bij de rand, zijn armen gestrekt naar haar toe. Zijn gezicht is wit, zijn ogen groot en leeg.
Philein klemt zich vast aan de kant en probeert Idise omhoog te tillen, maar het water trekt aan haar als drijfzand.
‘Help me!’ hijgt ze. Harolds handen grijpen Idise onder de oksels. Haar kleine slappe lichaam glijdt uit Phileins armen.
Hij legt haar op de tegels, kantelt het hoofdje achterover, drukt zijn lippen op die van haar. Philein hijst zichzelf uit het water. Haar kleren plakken aan haar huid. Haar haar druipt in slierten over haar gezicht. Haar longen branden en haar hart hamert in haar keel, maar ze voelt het niet. De wereld vertraagt. De lucht trilt en haar vingers voelen vreemd, alsof ze niet bij haar lichaam horen. Alsof dit niet werkelijk gebeurt.
‘Adem… adem!’ gromt Harold als hij omhoogkomt. ‘Bel 112!’
Philein staart naar hem. Zijn stem klinkt ver weg alsof ze achter glas staat.
‘Philein! 112! Nu!’  
Zijn schreeuw beweegt zich door haar heen als een sirene. Wankel, alsof iemand anders haar lichaam bestuurt, komt ze in beweging. Ze rent naar binnen, naar de keuken, zonder dat ze merkt dat haar blote voeten de grond raken.
Waar is haar telefoon?
De vraag suist door haar hoofd en haar blik dwaalt over het aanrecht, naar de half opgegeten taart, plastic bekers met rietjes, de ballonnen die zacht tegen het plafond stuiteren. Ze ziet de fles wijn. Harolds glas. Alles is er nog, alsof er niets is gebeurd. Maar alles is anders. De tijd rekt zich uit. Elke seconde duurt een eeuw.
Dan ziet ze haar telefoon, half verscholen onder een servet naast de fruitschaal.
Ze grijpt hem. Haar vingers glibberen en het water maakt het haar moeilijk om het scherm te ontgrendelen. Ze veegt omhoog. Nog een poging. En nog één keer.

Eindelijk lukt het haar om de cijfers in te toetsen en klinkt de wektoon.
‘Noodcentrale, wat is uw melding?’
‘Mijn dochter,’ stottert Philein, ‘ze… ze is in het water gevallen…’
Haar stem klinkt vreemd, niet van haar.
‘Is ze bij bewustzijn?’
‘Nee. Ze ademt niet.’
‘Blijft u aan de lijn. Waar bent u nu?’
‘Thuis… bij het zwembad… hij… hij probeert haar te reanimeren…’
‘Wie bedoelt u met ‘hij’?’
‘Mijn… man, Harold.’
‘Goed. Houd de lijn open. De ambulance is onderweg.’
Door het grote raam van de keuken ziet ze Harold voorovergebogen over Idise. Met de telefoon aan haar oor rent ze terug. Een spoor van natte plassen laat ze achter op de houten vloer als ze via de geopende schuifpui naar buiten rent. De tuin baadt in een vreemd licht, zacht, goud en onwerkelijk stil.
‘Het lukt niet,’ zegt Harold hees, zonder op te kijken.
‘Ze komen eraan,’ fluistert Philein.
Harold drukt nog steeds op Idises borstkas. Zijn bewegingen zijn ritmisch, maar schokkerig, als een machine die op het punt staat vast te lopen.
Verlamd kijkt Philein toe met de stem van de centralist tegen haar oor. Ze hoort het natte, klotsende geluid bij elke compressie. Het levenloze gewicht van Idises lijfje dat schudt onder Harolds kracht.
Hoe lang had ze in het water gelegen? Een minuut? Twee? Vijf? Ze zoekt naar de kleinste beweging. Een trilling van een lip, een siddering van een ooglid. Naar iets dat zegt dat ze er nog is. Maar alles blijft stil.
‘Kom op, meisje!’ roept Harold met overslaande stem.  
In de verte klinkt het stijgende gehuil van sirenes. Eerst vaag, maar dan steeds dichterbij. Het stijgt en daalt. Het klieft zijn weg door heldere lucht op deze zomerse avond.
Zij kijkt naar Idises gezichtje. De blauwe lippen, de natte wimpers tegen haar bleke huid. Ze lijkt zo klein, kleiner dan ooit. Wat als ze haar verliest? Ze kan niet zonder haar. Idise is haar wereld.
Haar benen verliezen kracht. Ze zakt op haar knieën naast Harold. Haar trillende handen steunen op de natte tegels. Ze wil haar aanraken, haar strelen, haar naam zeggen, maar ze durft het niet. Wat als ze één verkeerde beweging maakt en Idise verdwijnt voorgoed? Dat kan ze niet aan. Ze heeft haar nodig.  
‘Open de voordeur, Philein!’ snauwt Harold tegen haar.
Zijn stem breekt als een zweep door haar verlamming. Ze knippert en de wereld keert terug in beweging. Haar blik schiet omhoog, richting het huis.
Struikelend komt ze overeind. Ze zet zich af en rent. Sneller en sneller. De schuifpui door, de woonkamer in, naar de hal. Ze grijpt de deurklink net op het moment dat de eerste ambulance de oprit opdraait. Het blauwe zwaailicht weerkaatst op de ramen en flikkert over de muren, over haar gezicht. Achter de eerste wagen volgt een tweede, het geluid van de sirenes sterft weg, maar de motoren ronken nog als de deuren openslaan.
‘Waar is ze?!’ roept een mannelijke broeder die uit de wagen springt.
‘Achterin, bij het zwembad,’ wijst Philein.
De vrouwelijke broeder rent haar voorbij, strak in focus. De man volgt met een oranje koffer en een zuurstoffles. Hun voetstappen denderen door de hal, de woonkamer in.
‘Daar,’ roept Philein zodra ze zicht hebben op het zwembad.
‘Wij nemen het over, meneer,’ zegt de vrouw tegen Harold, terwijl ze door haar knieën zakt naast Idise.
Harold schuift achteruit. Zijn handen trillen en zijn overhemd is nat van zweet en water.
De vrouw legt twee vingers aan Idises hals, precies onder haar kaak.
‘Geen pols,’ zegt ze. ‘Start reanimatie.’
Ze hervat het ritme. Kort, snel en exact.
‘Eén, twee, drie, vier, vijf…’
De man klikt de oranje koffer open. Philein ziet het plastic, metaal, een masker, slangen. Alles glimt in het avondlicht. De lucht vult zich met het sissende geluid van lucht uit het masker.
Philein voelt haar eigen hartslag door haar slapen dreunen. Toe nou, alsjeblieft.  
‘…achtentwintig, negenentwintig, dertig.’
De man knikt naar de vrouw.
‘Twee beademingen,’ zegt hij en hij legt het masker over het kleine gezichtje. De ballon vult zich en sist leeg.
Idises borstkas beweegt nauwelijks. Ze kijkt op naar Harold die een paar meter bij haar vandaan staat. Zijn handen hangen slap naast zijn lichaam en zijn blik is gefixeerd op Idise.
‘Nog een cyclus. Ga door,’ zegt de broeder tegen zijn vrouwelijke collega.
Het geluid klinkt van latexhandschoenen die worden aangetrokken, het piepen van het monitorapparaat en ergens in de verte het kwetteren van vogels. De wereld lijkt uit elkaar te vallen in losse zintuigelijke fragmenten van licht, lucht en geluid. Zonder begin, zonder einde, zonder samenhang. Dit gebeurt niet echt.  
‘Ademhaling nog steeds afwezig,’ zegt de vrouw. Haar stem trilt even, heel kort.
De man opent een nieuw pakketje. Er komt een metalen buisje uit, een slang, een spuit.
‘Intubatie,’ zegt hij.
Voorzichtig schuift hij het buisje in Idises keel terwijl de vrouw haar kin iets optilt.
Een fractie van een seconde is het stil. Alleen het zachte gezoem van het apparaat, het gesis van lucht.
Dan, een piep.
Nog één.
De vrouw kijkt op. Haar ogen schieten naar het scherm.
‘We hebben iets,’ zegt ze.
De man knikt.
‘Zwakke pols,’ zegt hij. ‘Ze komt terug.’
De woorden bereiken Philein met vertraging, alsof ze uit een andere wereld komen, maar dan dringen ze tot haar door. Ze is er nog. Een schok van lucht schiet door haar borst. Ze gooit haar hoofd in haar nek en staart naar de eindeloze lucht boven haar, bleekblauw en trillend in het avondlicht. Haar handen grijpen naar haar borst, naar haar keel. God, ze is er nog.
‘We nemen haar mee,’ zegt de vrouw en voorzichtig tillen ze Idise op, zorgvuldig, met handelingen die zowel teder als functioneel zijn. Het natte jurkje kleeft aan haar beentjes. Het slangetje steekt uit haar mond en de broeder knijpt in de ballon die eraan vastzit, terwijl ze de brancard over de terrastegels rijden. De wieltjes hobbelen over de stenen.
Philein volgt ze op de voet als Idise via het huis naar buiten wordt gereden en de broeders haar de ambulance intillen.
‘Mag ik mee?’ fluistert ze.
De man kijkt even op. Zijn ogen zijn vriendelijk, maar resoluut.
‘We moeten blijven werken aan haar, mevrouw. U kunt meerijden in de andere wagen, of achter ons aanrijden.’
Ze knikt. Ze begrijpt het, maar haar lichaam weigert te reageren.
‘Wij rijden zelf,’ zegt Harold die naast haar staat. Zijn stem klinkt schor, alsof de woorden hem moeite kosten.
Ze kijkt kort naar hem. Zijn schouders hangen laag. Hij lijkt gebroken. Het is een kwetsbaarheid die ze nooit eerder bij hem heeft gezien.
Ze draait haar hoofd terug naar de ambulance, terwijl ze ziet hoe Idise verdwijnt als de deuren met een doffe klap worden dichtgeslagen.
Een fractie van een seconde blijft het stil. Dan breekt de sirene los, scheurt de stilte open, en de wagen rijdt weg, gevold door de tweede ambulance.
Nat, rillend en met haar armen strak om haar middel gevouwen blijft Philein achter. Ze kijkt de wagens na tot ze de hoek om rijden en de leegte zich als een koude deken om haar heen sluit.

Deel je gedachtes

met de groep

Het leuke van een BlogThriller is dat je niet in je eentje leest, maar samen met een hele groep andere lezers. Iedereen ontvangt op dezelfde dag hetzelfde hoofdstuk en in onze besloten Facebookgroep praten we erover verder.

👉 Hoe vond jij dit hoofdstuk?
👉 Welke verdenkingen heb je?
👉 Of welke vragen spoken er door je hoofd?

Het is zo gezellig om te lezen hoe iedereen het verhaal beleeft. Soms zie je dingen die een ander helemaal gemist heeft, of denk je opeens: hé, daar zou wel eens iets achter kunnen zitten!

Ik zou het heel leuk vinden als je erbij komt en je gedachten deelt. Samen lezen maakt het verhaal nog spannender én gezelliger.