sinds 2017 op Bol.com
lezers ontvangen de nieuwsbrief
lazen haar boeken

‘Mama…’ Het hoge stemmetje van Idise klinkt als een echo, ver weg, alsof het opstijgt uit een andere wereld. Een flard van leven in de doodse stilte waarin Philein langzaam omhoogdrijft. Het geluid van de motor die afkoelt tikt naast haar oor. De airbag sist leeg. Boven haar klettert de regen op het dak van de auto. Dunne straaltjes banen in kronkelende straaltjes over de beslagen voorruit naar beneden. Elk geluid lijkt uitvergroot, alsof haar gehoor wakker is, terwijl haar lichaam nog slaapt.
Een zware, bedwelmende mengeling van verbrand rubber, olie en benzine prikkelt in haar neusgaten. Ze proeft metaal. Haar tong glijdt over haar lip. Schokkerig komt ze in beweging. Ze tilt haar arm op en tast met haar vingers langs haar mond. Ze voelt het natte, kleverige spoor en ziet, wanneer haar zicht scherper wordt, het vloeibare donkerrood op haar vingers.
Ze knippert en probeert de contouren van de auto te begrijpen. De leeggelopen ballon over het stuur, het gebarsten plastic van het dashboard, de rook die als een dunne sluier in de lucht hangt. Haar oren suizen. Een moment lang lijkt de wereld te zweven, zonder richting, zonder betekenis. Maar dan strekt een golf van helder besef zich uit, scherp en elektrisch, van haar ruggengraat tot in haar vingers.
Dit is het einde.
Binnen enkele seconden zullen Harold en rechercheur Silva hier zijn. Dan heeft ze geen enkele kans meer om Idise te vinden, om zichzelf te verdedigen.
Haar hand grijpt naar de gordel, maar haar vingers voelen log. Ze beven en zoeken naar de knop om haar gordel los te maken. De lucht in de auto is dik van rook en benzinedamp. Elke ademteug brandt in haar longen.
Pas bij de derde poging schiet de gordel los. Het klapt tegen haar schouder en ze slaakt een korte kreet van pijn. Ze moet hier weg. Nu. Ze trekt aan de portierhendel, maar de deur geeft geen millimeter mee. Aan de andere kant van het raam, op nog geen handbreedte, ziet ze het verkreukelde staal van de geparkeerde auto waar ze tegenaan is geklapt.
Ze wringt zich los en kruipt over de middenconsole. Haar knie schampt langs de versnellingspook. Elke beweging doet pijn als ze op de passagiersstoel klimt en naar de greep grijpt om het portier te openen.
Een ruk koude lucht stroomt naar binnen. Ze snakt naar de frisse buitenlucht. De regen spat tegen haar huid, in haar ogen, in haar mond als ze zich met een zwaai naar buiten duwt. Ze zet haar voet op het natte asfalt. Ze struikelt, vangt zichzelf niet op en haar knie klapt hard tegen de grond. Maar ze staat gelijk op.
Haar adem jaagt in korte stoten als ze het op een lopen zet. Bij elke stap spat water op. Het klotsende ritme mengt zich met het geruis van de regen, het verre geblaf van een hond.
Achter haar klinken stemmen. Een deur die openslaat. En in de verte het loeiende geluid van een sirene. Ze heeft nog tijd.
Ze versnelt zonder om te kijken. Zolang niemand haar grijpt, is er nog een kans.
Langs heggen, langs tuinpaden, langs geopende voordeuren met mensen, half verscholen onder afdakjes, rent ze verder. Blauwe lichten flitsen tussen de huizen door.
Niet stoppen nu.
‘Gaat het?!’ roept een vrouw.
Maar Philein doet net alsof ze de stem niet hoort, alsof de wereld achter haar oplost in regen, terwijl ze door de straten en stegen dieper het doolhof van de woonwijk in rent.
Waar moet ze heen? Ze heeft niets. Geen auto. Geen telefoon. Niemand die ze kan bellen. Wat moet ze doen? Ze kan niet meer, denkt ze hulpeloos als de huizen uiteen wijken. De straat wordt breder en de stoep verandert in grind dat onder haar zolen knarst.
Voor haar opent zich een park. Even blijft ze staan, buiten adem en drijfnat. Ze steunt met haar handen op haar knieën, terwijl ze naar lucht hapt. Haar hartslag bonst in haar keel en haar zij steekt van uitputting.
Door het gordijn van regen heen ziet ze midden op het grasveld een hond omhoog springen om een bal te vangen. Ze speurt naar het baasje dat hem gooide en ze ziet aan de overkant een man schuilen onder een paraplu. Ze kijkt om zich heen, naar het pad waar ze vandaan kwam.
Vluchten heeft geen zin. Ze heeft hulp nodig.
Philein stapt het grindpad af, de open vlakte op. Haar schoenen soppen in het natte gras. De hond komt kwispelend naar haar toe. Ze geeft een aai over zijn kop en richt haar hoofd naar de man als ze hem bereikt.
‘Mag ik… mag ik even bellen?’ vraagt ze hijgend en rillend van de kou.
De man aarzelt. Zijn blik glijdt langs haar gezicht, haar doorweekte kleding, de modder die aan haar broek plakt, maar dan verschuift er iets in zijn gezicht.
‘Eh, natuurlijk.’ Hij tast in zijn jaszak en haalt zijn telefoon tevoorschijn. ‘Kom maar even onder de paraplu.’
Ze loopt op hem af. De hond snuffelt haar knie, blaft en springt tegen haar op.
‘Bella, af,’ roept de man, terwijl hij zijn telefoon ontgrendelt en hem aan Philein geeft. ‘Sorry,’ zegt hij en hij knikt naar de hond.
‘Dank u,’ fluistert ze als ze het toestel aanpakt. De cijfers dansen voor haar ogen, maar ze kent ze uit haar hoofd, de enige reeks die ze nog kan vormen, naast haar eigen nummer.
Snel toetst ze de cijfers in en ze drukt de telefoon tegen haar oor.
De telefoon gaat over. Eén keer. Twee keer. Drie keer.
Ze houdt haar adem in.
‘Met Marijn?’
Philein sluit haar ogen.
‘Ik… ik ben het,’ zegt ze zacht.
‘Philein?’ Er klinkt een schok van herkenning. ‘Phi, wat is er?’
Ze ademt hoorbaar in en haar lip begint te trillen.
‘Ik ben Idise kwijt, Marijn.’
Het blijft even stil. Alleen het ruisen van de wind door de bomen in het park en het ritmische druppen van regen op de paraplu vullen de stilte.
‘Ik weet het, lieverd,’ zegt Marijn begripvol.
Ze drukt de telefoon steviger tegen haar oor. Zijn stem klinkt warm. Vertrouwd en veilig.
‘Je weet het?’
‘Ja,’ zegt hij. Zijn stem zakt een toon lager. ‘Ik weet het.’
En ze herinnert zich de beelden op tv. Hij heeft het nieuws gezien. Hij heeft gehoord over de grootscheepse zoektocht op het strand.
‘Ik moet haar vinden,’ zegt ze, sneller nu. ‘Ze was bij mij. In het strandhuisje. En toen…’ Haar adem stokt. ‘Toen was ze weg.’
Marijn ademt langzaam in.
‘Phi…’ begint hij voorzichtig, ‘ik weet dat het moeilijk is, maar…’
‘Ik dacht dat Harold haar had,’ onderbreekt ze hem. ‘Maar daar is ze niet. Ze loopt op het strand, Marijn. Of in de duinen. Help me. Alsjeblieft. Ik moet haar vinden.’
De wind giert door de bomen boven haar. Ze duwt haar hand tegen haar borst.
‘Lieve Phi,’ zegt hij zacht. ‘Je hoeft haar niet meer te zoeken.’
‘Wat?’ Haar stem is schor.
‘Het heeft geen zin,’ zegt hij.
Een golf van kou trekt door haar heen. Haar huid trekt samen, haar armen worden kippenvel. De wereld versmalt, terwijl haar adem versnelt.
‘Nee,’ fluistert ze. ‘Nee, zeg dat niet.’
Voor haar ogen flitst het beeld van het kleine lichaam drijvend in het water. Haar gezichtje naar beneden, haar haren verspreid als een donkere wolk om haar hoofd.
De lucht lijkt uit haar longen te worden geslagen.
‘Nee!’ gilt ze gebroken.
‘Het spijt me,’ zegt Marijn.
‘Hebben ze haar gevonden?’ Haar stem trilt. ‘Zeg dat het niet waar is. Zeg het, Marijn.’
Aan de andere kant blijft het stil. Alleen zijn ademhaling is hoorbaar, zwaar en pijnlijk traag.
‘Je bent in de war, Philein,’ zegt hij voorzichtig. ‘Laat mij je helpen. Waar ben je nu?’
‘Wat wordt er gezegd?’ hoort ze zichzelf wanhopig zeggen. ‘Wat zeggen ze over haar?’
‘Vertel me waar je bent,’ zegt hij. Zijn stem blijft rustig. ‘Kijk om je heen. Wat zie je?’
Ze draait haar hoofd, maar haar blik glijdt overal langs.
‘Is ze dood?’ vraagt ze. De woorden komen als scherven uit haar mond.
‘Ik kom je halen, Phi,’ zegt Marijn vastberaden. Ze hoort sleutels rinkelen. De rits van een jas. ‘Ik kom er nu aan. Deel je locatie met me.’
‘Is ze dood, Marijn? Vertel het mij. Alsjeblieft.’
‘Ja,’ antwoordt hij verslagen.
‘Nee,’ zegt ze schor en ze schudt haar hoofd. ‘Nee. Dat kan niet.’
Haar vingers verkrampen om de telefoon. Alles kantelt. De lucht, de grond, haar lichaam. Ze voelt hoe de kracht uit haar benen verdwijnt. Ze zakt door haar knieën en het natte gras zuigt aan haar broek. Ze valt voorover. Met haar ene hand in de modder, met de ander houdt ze de telefoon tegen haar oor gedrukt.
Een rauwe snik ontsnapt uit haar keel, dan nog één, tot de geluiden zich opstapelen tot een stroom die niet meer te stoppen is.
Het leuke van een BlogThriller is dat je niet in je eentje leest, maar samen met een hele groep andere lezers. Iedereen ontvangt op dezelfde dag hetzelfde hoofdstuk en in onze besloten Facebookgroep praten we erover verder.
👉 Hoe vond jij dit hoofdstuk?
👉 Welke verdenkingen heb je?
👉 Of welke vragen spoken er door je hoofd?
Het is zo gezellig om te lezen hoe iedereen het verhaal beleeft. Soms zie je dingen die een ander helemaal gemist heeft, of denk je opeens: hé, daar zou wel eens iets achter kunnen zitten!
Ik zou het heel leuk vinden als je erbij komt en je gedachten deelt. Samen lezen maakt het verhaal nog spannender én gezelliger.