Top 10

sinds 2017 op Bol.com

91.000+

lezers ontvangen de nieuwsbrief

120.000+

lazen haar boeken

Hoofdstuk 28

Binnenwereld

‘Het is voorbij, Phi,’ zegt Harold nadat ze een tijd in stilte hebben doorgebracht in de spreekkamer van de arts. Zijn stem dwarrelt vertraagd door de ruimte, alsof de tijd hapert. De woorden breken uiteen in stukjes geluid zonder betekenis. 


Hoog zweeft Philein uit boven de allesoverheersende pijn die als een bal van vuur in haar onderbuik brandt.


‘We zijn haar kwijt,’ zegt hij verslagen.


Ze hoort zichzelf fluisteren, nauwelijks verstaanbaar. 


‘Ze blijft… ze blijft bij me…’


Harold komt overeind.
‘Langer wachten heeft geen zin, Philein.’ De stoel schuift met een krassend geluid over de vloer. ‘Dat zie jij toch ook?’ 


Ze richt haar blik omhoog. Hoog torent hij boven haar uit. Zijn silhouet tekent zich af tegen de witte muur. Zijn schouders hangen laag en ze vangt zijn ogen waar de woede ontbreekt. Voor het eerst voelt ze geen machtsspel. Het enige wat ze ziet in zijn blik is een pijn die ze niet kan plaatsen.  


Wat wil hij dat ze ziet? Wat bedoelt hij precies? Ze begrijpt het niet. Ze fronst haar wenkbrauwen en knikt.  


‘Hoe sneller het achter de rug is, hoe beter,’ zegt hij en met grote passen loopt hij naar de deur. ‘Ik ga de arts zoeken.’


Hij opent de deur en ze ziet hem verdwijnen in de witte gang. 



Langzaam komt Philein overeind op de golvende vloer onder haar voeten. De muren ademen in en uit, kleine schaduwen die wegebben en terugkeren, het licht pulseert op het ritme van haar hart. 

Ze moet terug.

De gedachte priemt zich als een naald door de dromerige staat waarin ze zich bevindt. 

Idise kan ieder moment wakker worden.

Ze strekt haar hand uit en steunt op de tafel om stevigheid te vinden in een wereld die geen vastigheid meer kent. Ze schuifelt naar de deur en de gang strekt zich voor haar uit als een tunnel van wit licht. De geluiden zijn vervormd. Een stem klinkt in de verte, voetstappen, een piep van een monitor, het ratelen van een karretje. Alles klinkt gedempt, alsof ze onder water is. 

Ze heeft me nodig. Ik moet bij haar zijn.

Ze legt haar hand tegen de muur om haar evenwicht te bewaren. De muur is koud en glad, maar haar huid lijkt niets meer door te geven. Haar lichaam beweegt vanzelf, alsof het weet waarheen, al kost elke stap haar moeite.



Wanneer Philein eindelijk de deur bereikt van de kamer waar Idise ligt, komt het gezoem van de beademingsmachine haar tegemoet als een vertrouwde melodie. Een wiegeliedje dat op de achtergrond zachtjes wordt afgepeeld. 

‘Ik ben er weer,’ fluistert ze tegen Idise, terwijl de lucht via de slang haar longetjes binnenstroomt en haar borst omhoog laat komen. 

Het licht in de kamer is anders dan daarnet. Warmer. De zon is gezakt, en haar stralen breken door het raam in dunne, gouden banen die over Idise vallen.

Langzaam loopt Philein naar haar toe en ze gaat zitten op de stoel naast het bed, op precies dezelfde plek als waar ze de afgelopen dagen heeft doorgebracht. Ze pakt Idises handje weer vast en legt het tegen haar wang. De huid voelt vreemd aan, zachter dan huid hoort te zijn. Ze drukt haar lippen tegen haar vingertjes.

‘Alles komt goed, lieverd,’ zegt ze.
De wereld verstilt. Het bestaat alleen nog uit haar en Idise. 
Ze hoort niet wat er om haar heen gebeurt. Harold die terugkomt. De arts die zacht met hem praat. De verpleegkundigen die binnenkomen. Ze merkt niet hoe de slangen worden losgemaakt, hoe de pleisters worden verwijderd, hoe het zachte piepen langzaam dooft. Haar eigen werkelijkheid is een filter, waar de realiteit amper doorheen weet te dringen.  

‘Wil je haar vasthouden?’ De stem komt van ver.

Philein knikt en slaakt een zucht van verlichting als Idise, licht en slap, in haar armen wordt gelegd. 
Zachtjes wiegt ze haar heen en weer. Haar duim glijdt door de zachte donkere haartjes en voor het eerst merkt ze op hoe gaaf haar gezicht is. De slang is weg. De pleisters ook. Haar gezichtje is vrij van enige vorm van ondersteuning en straalt een ongekende vredigheid uit. 

‘Kijk toch. Je bent beter, lieverd. Je mag naar huis,’ fluistert ze. ‘Ik neem je mee.’ 
En ze drukt een kus op haar kleine voorhoofd.


In de dagen die volgen staat de zomerzon nog altijd hoog en fel aan de hemel, alsof er niets is veranderd. Buiten gonst het van leven, maar binnen heerst een andere wereld. Met de airco vol aan en de gordijnen dicht, laat Philein nauwelijks daglicht binnen. 
Met Idise in haar armen brengt ze de uren door in de schommelstoel op haar slaapkamertje. De stoel piept zacht bij elke beweging, een eentonig ritme dat haar wiegt tussen werkelijkheid en waan. Het brengt haar terug naar vroeger, toen Idise nog een baby was. Net als toen streelt ze haar haartjes, kust ze haar slapen en neuriet ze slaapliedjes voor haar slapende kindje in haar schoot.

De dagen glijden in elkaar over, als vloeibare tijd die nergens houvast vindt. Er is geen onderscheid meer tussen ochtend en avond. De lucht buiten wordt lichter, donkerder, weer lichter, maar in het kamertje blijft het schemerig. 
Soms, wanneer een bries de gordijnen iets verplaatst en de schaduwen laat dansen, denkt ze dat het Idise is die beweegt. Ze glimlacht, fluistert haar naam en drukt haar dichter tegen zich aan.

Wanneer de nacht valt en Philein haar ogen amper open kan houden, legt ze Idise voorzichtig neer in het peuterbedje onder het warme licht van het maanlampje. Ze legt haar hoofdje recht, dekt haar toe en strijkt het dekentje glad.
Het koelmatras merkt ze niet op. Het komt niet voor in haar werkelijkheid. 
In die wereld ademt Philein, slaapt ze en droomt ze. In die wereld bereiken de woorden van Harold haar niet. Alles wat hij regelt, glijdt onmerkbaar langs haar heen. 

Gehoorzaam zweeft ze met hem mee wanneer hij haar begeleidt naar de auto en de polder inrijdt. Ze kijkt uit het raam naar de voorbijschuivende knotwilgen, de groene vlaktes met sloten als strepen. 
Ze volgt het zonlicht tot het moeizaam door het dichte bladerdak van de bomen schijnt als ze de bossen inrijden. Ze voelt de snelheid afnemen als Harold een parkeerplaats oprijdt en parkeert tussen de zee van andere auto. Als ze de auto uitstapt, komen mensen naar haar toe, raken haar bovenarm aan en spreken zacht met een schuin hoofd, sombere ogen en trage bewegingen. 

Harold legt zijn hand op haar heup en leidt haar een modern gebouw in. Hij brengt haar naar een stille zaal vol mensen waar een houten kist op een verhoging glanst in het zachte licht dat door de hoge ramen valt. De kist wordt omringd door boeketten in alle kleuren. 

‘Oh, Phi!’ klinkt het naast haar. 
Ze voelt een hand op haar schouder. Het is de hand van Meryl, die Philein tegen zich aandrukt en iets zegt wat ze niet verstaat. 

Philein knikt en glimlacht zonder het te voelen. 

Marijn staat iets verderop, met rode ogen, zijn handen gevouwen alsof hij niet weet wat hij ermee moet doen.

‘Ik vind het zo erg voor je,’ snikt hij, terwijl hij haar vastpakt. Ze ruikt een vertrouwde zweem als hij haar tegen zijn schouder drukt.

Overal zijn gezichten, bekend en onbekend, op de rijen stoelen die ze passeert als Harold haar door het gangpad leidt naar de voorste rij. Ze laat zich zakken op een stoel. Hij komt naast haar zitten en pakt haar hand die niet van haar voelt. Haar bovenbenen liggen stevig op het zitvlak van de stoel De rugleuning drukt tegen haar ruggengraat. Haar andere hand ligt in haar schoot.
Ze is erbij, haar lichaam, haar ademhaling, haar blik. Alles is aanwezig bij de uitvaart van Idise, maar haar geest zweeft elders. Geen enkele gedachte wordt toegelaten die haar werkelijkheid kan breken. Niet nu, niet hier, niet in haar binnenwereld.
Daar, in haar binnenwereld, loopt ze met blote voeten over het strand. Drukken haar tenen inkepingen in het vochtige zand waar een golf zich net heeft teruggetrokken. Ze voelt het koele water tussen haar tenen als de zee zich uitstrekt en ze de branding inloopt. De kracht van de zee woelt het zand omhoog. Kleine korreltjes en schelpkorstjes strelen over haar huid, terwijl Idise voor haar uit rent. Tot haar knietjes staat ze in het water. De onderkant van haar jurkje raakt het water voordat het opbolt in de wind. Haar bruine staartje danst op de stevige zeebries. 

Ze kijkt toe als Idise bukt, in het water reikt, weer overeind komt en zich omdraait. Op haar gezicht prijkt een onbevangen lach. Haar ogen glinsteren van plezier. Ze strekt haar arm uit en in haar handje houdt ze een schelp omhoog. Een grote roze, glad gepolijst door het water en glanzend in het zonlicht dat precies boven de branding valt.

‘Kijk, mama!’ hoort ze haar roepen en ze glimlacht, terwijl de stoet mensen buiten haar werkelijkheid zich al snikkend en ingetogen, langzaam langs de kist beweegt voor een laatste afscheid.  

 

Deel je gedachtes

met de groep

Het leuke van een BlogThriller is dat je niet in je eentje leest, maar samen met een hele groep andere lezers. Iedereen ontvangt op dezelfde dag hetzelfde hoofdstuk en in onze besloten Facebookgroep praten we erover verder.

👉 Hoe vond jij dit hoofdstuk?
👉 Welke verdenkingen heb je?
👉 Of welke vragen spoken er door je hoofd?

Het is zo gezellig om te lezen hoe iedereen het verhaal beleeft. Soms zie je dingen die een ander helemaal gemist heeft, of denk je opeens: hé, daar zou wel eens iets achter kunnen zitten!

Ik zou het heel leuk vinden als je erbij komt en je gedachten deelt. Samen lezen maakt het verhaal nog spannender én gezelliger.