DFU H1.jpg

Rakelings scheert een ambulance langs mijn auto. Geschrokken kijk ik op. Diep in gedachten verzonken had ik hem niet aan horen komen. Enkele ­auto’s voor mij komt de ambulance tot stilstand.
‘Het was de beste keuze,’ denk ik bij mijzelf en ik pak mijn tas van de passagiersstoel. Met de tas op mijn schoot zoek ik mijn telefoon tussen de andere spullen. Wat zou ik graag thuis willen zijn, op de bank willen ploffen en genieten van de warmte in huis. Pieter heeft waarschijnlijk al samen met Mees de haard aangestoken. Ik glimlach, terwijl ik terugdenk aan de felle discussie die we hadden met de architect. Pieter stond erop om een open haard te nemen.
‘Echt vuur’, zei hij. ‘Ik moet mijn mannelijkheid toch kunnen uiten? En het hoort bij de opvoeding van Mees: fikkies stoken.’
Ik lachte geveinsd mee, terwijl ik nogmaals de folder van de elektrische haard doorbladerde. Veel strakker, veiliger, moderner en gemakkelijker. Met een druk op de knop een gestructureerde vlammenzee. Ik hield mijn mond. De open haard was er gekomen en gaf een prettige sfeer in de grote woonkamer. En Mees vond het inderdaad geweldig. Sindsdien legt Mees elke zondag rond de klok van vier de houtblokken in de open haard. ­Propt enkele pagina’s van een oude krant in de gaten en houdt­ ­­de brandende lucifer ertegenaan, terwijl Pieter een fles rode wijn opentrekt en twee glazen vult. Aangetrokken door de geur van brandend hout komt Marabel naar beneden en nestelt ­zich tegen mij aan in de kolossale grijze bank. Met haar dertien­ jaar zijn dit de spaarzame momenten waarop ik mijn kleine meisje nog herken. Haar hoofd tegen mijn schouder. Haar blonde haar kriebelend tegen mijn wang. De zondagavond kan ­be­ginnen.

Nu sta ik hier, in de file. Twintig over vier. Pieter zou zich, met een glas rode wijn in zijn hand, afvragen waar ik bleef.
‘File. Kom eraan,’ typ ik in en ik druk op verzenden.
Zuchtend kijk ik voor mij uit.
‘Hoe lang zal dit gaan duren?’
Om mij heen stappen mensen uit hun auto, kijkend in de richting van de ambulance. Uit nieuwsgierigheid doe ik hetzelfde. Ik loop langs de rij auto’s die voor de mijne staat als een politieagente mij tegenhoudt.
‘Mevrouw, voor toeschouwers is hier geen ruimte. Wilt u alstublieft teruggaan naar uw auto?’
Vluchtig werp ik een blik op de rampplek. Ambulancebroeders en politieagenten bewegen zich gehaast. Tussen de benen door zie ik in een flits blonde haren. Mijn hart slaat een slag over en ik begin te trillen.
‘Doe normaal,’ denk ik bij mijzelf. Ik draai me om en wil teruglopen naar mijn auto, als ik nogmaals kijk naar de plek waar het slachtoffer ligt.
‘Ik moet het weten.’ Daadkrachtig stap ik richting de massa hulpverleners. De politieagente houdt mij opnieuw tegen.
‘Mevrouw …’
Ik luister niet. Ik loop door. Blonde haren op het asfalt. Mijn hart staat stil. Ik buk achter een broeder. Ik moet het zien. Ik moet het weten. Ik kijk door de benen. Recht in het gezicht van mijn kind.
‘Marabel!’ gil ik. Mijn hand schiet naar mijn mond. Tussen mijn vingers door schreeuw ik de woorden. ‘Nee! Nee! Nee!’ Ik zak in elkaar.
‘Haal die vrouw hier weg!’ roept de verpleegkundige. ‘Wie haalt die vrouw hier weg?’
Ik grijp met mijn hand richting mijn kind. Te ver weg. Ik kan er niet bij.
‘Marabel!’
Mensen draaien zich om. Pakken mij vast.
‘Het is de moeder.’
Ik zie dat ze gereanimeerd wordt. Ik zie het bloed.
‘Wat is er gebeurd?’ En dan zie ik niets meer.

Als ik mijn ogen open, lig ik op het asfalt. De politieagente die mij zojuist nog tegenhield, zit op haar hurken naast mij.
‘Mijn kind,’ huil ik. ‘Mijn kind.’
Een andere agent vraagt naar mijn naam.
‘Annemijn van de Velde,’ mompel ik verslagen. Wijzend naar Marabel pers ik de woorden uit mijn mond: ‘En dat is mijn dochter.’
Als ik probeer op te staan, voel ik dat de agente mij tegenhoudt.
‘Mevrouw Van de Velde, het is beter …’
Ik duw haar arm ruw van mij af.
‘Ik wil naar mijn kind.’ En been richting mijn dochter.
Terwijl een broeder in een traag ritme een ballon indrukt om mijn dochter van zuurstof te voorzien, wordt Marabel op de brancard getild.
‘Bel, mama is hier,’ roep ik.
Marabel heeft haar ogen gesloten. Terwijl de brancard de ambulance in wordt geschoven, vraag ik door mijn tranen heen of ik mee mag.
‘Sorry mevrouw, we hebben alle ruimte nodig,’ zegt de broeder gehaast en maakt een sprong de wagen in. Naast mijn dochter. Een andere broeder sluit de deuren, rent naar de voorkant, de ambulance in. De hardheid van het geluid van de sirene doet mij duizelen. Een hoofdpijn welt op. Ik zie de ambulance wegscheuren. Met mijn kind.

Marabels fiets, volledig verkreukeld, zie ik in een ooghoek.
‘Hoe kon dit gebeuren?’ vraag ik wanhopig aan niemand in het bijzonder. Een agent die ik nog niet eerder gezien heb, geeft antwoord.
‘Degene die het slachtoffer heeft aangereden, is onbekend.’
‘Wat?’ mijn maag draait zich om.
‘Doorgereden. De eerste ooggetuigen worden nu verhoord.’
De woorden komen niet binnen. Nadenken lukt nauwelijks. Er wordt mij verteld dat mijn auto wordt thuisgebracht. Ik geef apathisch mijn sleutel af en wordt meegenomen naar een politieauto. Ze brengen mij naar het ziekenhuis.
‘Pieter! Mijn man weet het nog niet.’
Ik zoek mijn tas en bedenk mij dat die nog in mijn auto ligt. Mijn telefoon ook.
‘Wij brengen uw man op de hoogte,’ hoor ik nog net als de deur van de politieauto wordt dichtgegooid.

Ik ren naar de ingang van het ziekenhuis op weg naar de spoedeisende hulp.
‘Ik ben de moeder van Marabel van de Velde! Het meisje dat net binnen is gebracht,’ breng ik stotterend uit aan de balie van de SEH.
De ogen van de baliemedewerkster schieten van het beeldscherm mijn kant op.
‘Ogenblikje,’ zegt ze vlug en grijpt de telefoon. Ze draait zich weg van mij, terwijl ze iets door de telefoon zegt. Ik kan het niet horen.

Iemand raakt mij aan.
‘Mevrouw, u mag even met mij meekomen.’
Ik draai mij om en zie een arts van middelbare leeftijd in een witte jas. Ik word meegenomen naar een kamertje.
‘Ik wil naar mijn dochter!’ zeg ik in paniek als ik de kamer binnenstap. Hier is mijn dochter niet. Rennende voetstappen. Een hand ploft op mijn schouder.
‘Annemijn!’
De stem van Pieter. Angstig. Ik val in zijn armen. Zijn veilige sterke armen.
‘Meneer en mevrouw Van de Velde, het spijt mij verschrikkelijk om dit te moeten zeggen. Uw dochter is zojuist overleden.’
Een koude rilling gaat door mijn hele lijf. Dit is niet waar. Zeg dat het niet waar is! Voor de tweede maal vandaag zak ik door mijn knieën. Ik kan mijn lijf niet meer dragen.
‘Neeeee!’
Ik schreeuw, ik krijs.
‘Nee, nee, nee!’
Pieter houdt mij stevig vast. Mijn voorhoofd tegen zijn wang. Ik ruik zijn geur en voel zijn handen op mijn rug. Vertrouwd en onwennig tegelijk.
‘Stil maar, Annemijn, ik ben hier. We zijn samen.’
Ik knik, terwijl ik mijn ogen sluit en mij opnieuw begraaf in zijn armen. De plek die ik al zolang miste.





Verder lezen als paperback of e-book?

Ontvang nu 20% korting op de literaire thriller DE FATALE UITWEG in de webwinkel van Sietske Scholten. Ga naar: DE FATALE UITWEG

sietske scholten foto telegraag enz....png