logo sietske scholten zwarte letters.png

Les 8: Acteren


Je hebt je plot, je personages en je perspectief bepaald en je hebt een ruwe schets geschreven van je verhaal. Nu kun je beginnen met het inkleuren van je verhaal. Om, zoals in de vorige les, de lezer met zijn voeten op de grond te zetten in je scène (in plaats van erboven te helicopteren) is het belangrijk dat jouw personages en setting levensecht zijn. Natuurlijk beleven jouw personages dingen die jij misschien wel nooit zult meemaken. Gelukkig maar. Zeker als het een thriller betreft waarin je hoofdpersoon in doodsangst verkeert. Maar toch is het belangrijk dat je je verplaatst in iedere personage en je voorstelt dat het jou wél overkomt, want jouw personages: dat ben jij!


Misschien heeft hij/zij een ander geslacht, een ander uiterlijk, een andere leeftijd, een andere baan, een andere gezinssituatie, een ander verleden, oftewel een heel ander leven, toch zit jij verstopt onder al die lagen. Je trekt al die uiterlijkheden van jouw personage aan alsof het een masker is. Een vermomming, maar in de kern ben jij het. En dat geldt niet alleen voor je hoofdpersonage, maar voor elk afzonderlijk personage in je verhaal.


Het perspectief heb je bepaald vanuit personage A. Daarmee kun je je het makkelijkst identificeren en dit personage ken jij het beste. Maar ook verstopt onder de uiterlijke lagen van personage B zit jij.

Als personage B degene is die personage A vermoordt, dan moet jij vanuit jouw ‘ik’ kunnen begrijpen waarom B dit doet. Plaat jezelf in deze situatie. Wat heeft er allemaal toe gedreven dat B dit doet? Misschien is zijn jaloezie zó groot dat hij zich niet kan beheersen. Of is hij in zijn jeugd mishandeld, waardoor dit zijn manier van handelen is geworden. Neem dat mee in je inleving. Als het jou zou overkomen en je verliest je zelfbeheersing of de wanhoop wordt te groot, of je wordt onder druk gezet door iemand, is het dan theoretisch mogelijk dat jij doet wat B doet? Als het antwoord ‘ja’ is, dan is het motief goed en is de actie realistisch. Als het antwoord ‘nee’ is, dan zul je met een betere reden moeten komen, waarom B dit doet. Een reden waardoor ook jij theoretisch gezien dit zou kunnen doen. Die reden hoeft niet in de tekst zelf te staan. Het gaat erom dat jij in je hoofd begrijpt en met je hart voelt, waarom dit personage zo handelt.

Op het moment dat jij het begrijpt en kunt doorleven, dan zul je ook merken dat je personage niet meer zwart/wit is. Een personage die een slechte daad verricht is van binnen gewoon een mens met gedachtes en gevoelens. Vanuit zijn perspectief is de daad niet slecht, maar logisch en de gevolgen zullen een gevoel bij hem opwekken. Dat kan spijt zijn, of opluchting, genoegdoening, genot, of paniek, het kan van alles zijn, afhankelijk van de persoonlijkheid van het personage. Als jij werkelijk het personage over je eigen ik kunt leggen, dan zul je begrijpen en ervaren wat hij ervaart. Op die manier wordt je personage levensecht. Wat hij ook doet, als je op deze manier de acties invult, dan is geen enkele actie onrealistisch, hoe vreemd de actie voor een ‘normaal’ persoon ook is. Vanuit jouw personage gezien is het logisch.

Als je op deze manier je personages vormgeeft, dan ben je als schrijver ook eigenlijk een acteur. Stel je voor dat jouw verhaal plaatsvindt in een woning. De hoofdpersoon (personage A) ligt in bed te slapen. Zij woont daar alleen en ze wordt ’s nachts wakker van een vreemd geluid. (Wat zou ze voelen?) Ze staat op en gaat voorzichtig op onderzoek uit. Ze doet het licht aan en de slaapkamerdeur open. Op haar tenen loopt ze de overloop op. Nu hoort ze het duidelijker. Er klinken voetstappen, er valt iets om. Ze beseft dat er iemand beneden is. Een inbreker, schiet het door haar hoofd. Wat voelt ze? Wat zou jij voelen als jou dit overkomt? Blijf jezelf deze vragen steeds actief stellen. Wat zou jij nu doen? Zelf zou ik heel bang zijn en teruglopen naar de slaapkamer om mijn telefoon te pakken. Ik zou niet naar beneden gaan (bang dat mij iets zou overkomen). Ik zou 112 bellen en fluisteren dat ik denk dat er wordt ingebroken.
Nu klinken de voetstappen op de trap. Er komt iemand naar boven. Ik zou zó ongelooflijk bang zijn en proberen te voorkomen dat deze persoon mij zou zien/vinden. Is er een mogelijkheid om via de slaapkamer het huis te verlaten? Is er een plat dak? Een vluchtroute? Zo nee, is er dan een plek waar ik mij zou kunnen verstoppen? Zo nee, ligt er dan een voorwerp voor het grijpen om mijzelf te kunnen verdedigen? Al dit soort gedachtes en gevoelens gaan er op dat moment daar mij heen, dus is het logisch dat het hoofdpersonage hetzelfde voelt, denkt en reageert. Waarom zou jouw personage wél naar beneden lopen om vervolgens oog en oog met de inbreker te staan en zichzelf in gevaar te brengen. Een reden zou kunnen zijn, dat jouw hoofdpersonage verwacht dat haar partner thuiskomt en helemaal niet aan een inbreker denkt. Of dat jouw hoofdpersonage verstandelijk beperkt is en de situatie niet goed kan inschatten. Of dat jouw hoofdpersonage zeker weet dat zij de situatie aankan, omdat ze bijvoorbeeld een pistool in haar handen heeft. Al deze redenen om wél naar beneden te lopen, zijn logisch. En als de reden logisch is, dan is het realistisch. Besef je dat als jij zou willen vluchten en je hebt geen goede reden voor je personage om iets anders te willen, dat jouw personage dan ook zou willen vluchten. En als jij zou willen vechten in een bepaalde situatie, dat (zonder andere reden) jouw personage dat ook zou willen. Want waarom zou hij/zij iets anders voelen dan jij?

Dus verplaats je in het personage. Zorg dat alle keuzes logisch zijn. Kun je je voorstellen dat jij zo zou handelen of reageren in een situatie? Als je het je niet kunt voorstellen, dan is het nog niet bruikbaar. Het motief voor een actie moet realistisch zijn, een goede reden hebben en de manier om dat te toetsen is door jezelf in de situatie te zetten.


OPDRACHT 9:
Zorg dat je alleen bent en ga lekker zitten of liggen op de bank. Sluit je ogen en verplaats jezelf in je hoofdpersonage. Stel jezelf voor dat jij hem of haar bent en doorloop je verhaal. Onder het masker van je hoofdpersonage zit jij, het overkomt jou. Wat gebeurt er op ieder moment in je verhaal? Wat voel je? Wat denk je? Wat wil je? Wat doe je? Zijn de acties logisch? Of kun je een goede reden bedenken vanuit jouw personage dat het logisch is? Zo nee, bedenk een goede reden of pas het verloop van je verhaal aan.
Als je dit voor je hoofdpersonage hebt gedaan, ga je hetzelfde doen voor je andere personage(s). Misschien verandert je plot hierdoor ook iets, dat kan.

Pak vervolgens je schets erbij die je bij opdracht 8 hebt gemaakt. Herschrijf de schets van je verhaal met de nieuwe informatie. Je weet nu precies wat je hoofdpersonage denkt, voelt en doet. De informatie van andere personage(s) beperking zich in je verhaal tot alleen (uiterlijk zichtbare) acties als jouw verhaalperspectief het perspectief van de hoofdpersoon is. Je kunt het alleen gebruiken als observatie en conclusies van de hoofdpersoon. Maar je weet nu wel dat wat je andere personages doen, realistisch is, ook al krijgt de lezer niet mee wat de andere personages denken en voelen.
Als je schakelt van perspectief kun je wel de gedachten en gevoelens van je andere personage weergeven na de schakeling. Zorg er dan wel voor dat je volledig schakelt en dat je de gedachten en gevoelens van het vorige personage-perspectief nu niet meer vertelt, maar dat je het alleen via de observaties en conclusies van je nieuwe personage-perspectief kunt weergeven.



TERUGKOPPELING
Stuur mij je nieuwe schetsversie (tekst graag in de mail zelf, niet als bijlage). Zoals ik vorige week al zei reageer ik niet op iedere opdracht die je instuurt, maar ik kan wel je voortgang volgen, zodat ik gericht kan analyseren op het moment dat ik jouw verhaal aan het behandelen ben om jou van feedback te voorzien.

Mail naar: team@sietskescholten.nl

Heel veel schrijfplezier!


Lieve groet,

logo sietske scholten zwarte letters.png496dbecb-5570-4efb-9332-391baed58a9b.png