Alsof ze drijft in kolkend water wordt Kim meegevoerd. Zonder te zwemmen laat ze het gebeuren. Ze wordt meegetrokken naar het niets beneden waar tijd niet bestaat, waar ze geen lichaam heeft en ze kan verdwijnen. Tot ze weer naar boven drijft en de rand van de oppervlakte raakt, waar de pijn terugkeert, haar buik een grote vuurbal lijkt en ze het gevoel heeft dat haar bloed kookt door de koorts die zich in haar lichaam heeft ontwikkeld. Met moeite opent ze haar ogen en tilt haar hoofd op. In het licht van de plafondlamp kijkt ze naar Fosse die diep in slaap tegen haar aan ligt. Ze aait over zijn hoofdje en glijdt met haar hand naar zijn buikje dat ze zacht op en neer voelt gaan. Gerustgesteld legt ze haar hoofd terug in het kussen en sluit haar ogen, waarna ze opnieuw wordt gegrepen en naar beneden wordt getrokken. In het donker zweeft Kim door het abstracte landschap van structuren. Ze laaft zich in de zachtheid waarmee ze wordt omwikkeld tot de zachtheid verhardt en als een band om haar heen wordt gespannen. Strakker en strakker wordt ze uitgewrongen als een vaatdoek tot er geen druppel meer over is. Als een ultradun velletje dwarrelt ze naar beneden. Ze snakt naar vocht. Helder water. Wat zou ze graag een slok willen nemen.
‘Kim,’ hoort ze Jonathans fluisterstem in deze vreemde wereld. Zoekend kijkt ze om zich heen, maar ze zweeft in het niets en nergens ziet ze Jonathan. ‘Wat ben ik trots op jou,’ klinkt het nog zachter. Ze probeert een woord uit te brengen, maar kan de weg niet vinden van haar gedachte naar haar droge mond. ‘Je hebt het zo goed gedaan. Hij is echt prachtig.’
Jonathan, vormt ze met haar lippen. Wat zou ze willen dat hij hier was. In haar verlangen ruikt ze zijn geur. Ze voelt zijn stoppels langs haar wang. Met alle macht opent ze haar zware oogleden. In haar koortswaan ziet ze hem gebogen over haar heen.
‘Jo… na…. than,’ brengt ze krachteloos uit.
‘Sssst...’
‘Help… mij.’
‘Dat kan ik niet.’
Haar oogleden vallen opnieuw dicht. Aan haar voet wordt ze naar beneden getrokken. Ze ziet hoe een vorm die lijkt op Jonathan zijn hand uitsteekt, maar hoe ze ook probeert haar arm te strekken, ze kan hem niet aanraken. Hij wordt kleiner en kleiner als ze verder zakt in de diepte. De gedachte aan hem vervaagt. Alles vervaagt. Ze laaft zich in de oneindigheid van het niets. Er is geen boven of onder, geen pijn, geen geluk of zorgen, geen ruimte of tijd.
Plotseling wordt Kim met grote snelheid naar een lichtpunt toegetrokken. Hoe meer ze het lichtpunt nadert, hoe helderder het wordt. In het licht tekent zich een operatietafel af, omringd door mensen in groene overjassen, mondkapjes en plastic handschoenen. Er ligt een lichaam op de tafel, ziet Kim. Druk voeren de mensen om de tafel handelingen uit bij het lichaam. Op een kleine afstand van het tafereel, bekijkt Kim de situatie. Onder de zuurstofkap ziet ze een kinderhoofd. De oogleden zijn dichtgeplakt met plakband. Een nare aanhoudende piep klinkt luid uit een apparaat met een scherm, waarop een flatline te zien is. De artsen bewegen druk.
‘We verliezen hem.’
‘Crash car, nu!’
‘Dank je wel,’ hoort ze een kinderstem plots naast zich. Ze voelt hoe het kind de hand in de hare schuift. Ze kijkt opzij en ziet een jongetje staan. Hij heeft een gezonde kleur op zijn gezicht.
‘Jij bent Aron. De zoon van Sophia,’ zegt Kim. Het jongetje knikt.
‘Alle handen los,’ roept een arts. Iedereen zet een stap naar achteren. Het lichaam maakt een klein sprongetje. Alle ogen zijn gericht op het beeldscherm.
‘Wie ligt er op die tafel?’
‘Ik,’ zegt Aron.
‘Maar jij staat hier.’
‘Jij ook.’
‘Hoe bedoel je?’
‘We zijn op de grens.’
‘De grens van wat?’
‘Van het leven.’
De artsen laten hun focussen op het scherm los en beginnen weer te bewegen rondom de operatietafel.
‘Nogmaals laden,’ zegt er één vanachter zijn mondkapje.
‘Nee, dat kan niet,’ zegt Kim vol ongeloof. Hoe komt ze weg uit deze afschuwelijke nachtmerrie.
‘Wees niet bang,’ kalmeert Aron haar.
‘Maar ik moet er zijn voor Fosse. Ik moet terug.’
‘Handen los,’ roept een arts opnieuw. Alle mensen doen een pas naar achteren. Het lichaam van Aron krijgt een nieuwe schok. De spanning is om te snijden.
‘Ga je het redden?’ vraagt ze. Net als iedereen zijn ook haar ogen gericht op het scherm.
‘Dat weet ik niet.’
‘Ben jij dan niet bang?’
‘Nee. Ik weet dat alles eraan is gedaan. Bedankt, Kim.’
‘Waarvoor?’
Op het scherm verschijnt een voorzichtige hartslag. ‘Hij is er weer,’ zegt een arts met een zucht van verlichting.
Kim draait zich terug naar Aron. Maar naast haar staat niemand en als ze weer naar de operatietafel kijkt, is die, samen met het team van artsen, verdwenen.
‘Aron?’
Een naar gevoel bekruipt haar. Het licht trekt zich terug tot Kim nog enkel is omringd door duisternis. Ze slaat met haar armen om zich heen en trapt met haar benen. Ze vecht zich een weg naar de oppervlakte. Met grote slagen zwemt ze tegen de sterke stroom in die haar naar beneden drukt. Haar armen verzuren, haar kracht neemt af en ze voelt hoe ze de moed verliest. Het lukt haar niet. Het is te zwaar. Ze stopt met vechten. Overgeleverd aan de stroming laat ze zich wegdrijven. Het heeft geen zin. Maar wat als Aron gelijk heeft, denkt ze verschrikt. Wat als dit geen nachtmerrie is, maar ze echt op de rand van de dood zweeft? Dan ziet ze Fosse nooit meer terug. Dat kan niet. Dat laat ze niet gebeuren. Zij is zijn moeder. Een ongekende oerkracht stuwt haar omhoog vanuit de diepste diepte. Hoger en hoger. Met Fosse in haar gedachten bereikt ze de oppervlakte tot ze snakkend naar lucht een diepe teug kan nemen. Haar oogleden schieten open en ziet de plafondlamp. Haar hart bonst in haar keel. Ze voelt zich geradbraakt. Haar huid gloeiend heet, nat van het zweet, slap van de koorts en buiten adem richt ze haar hoofd moeizaam op. Door het grote raam dat ooit een staldeur is geweest, valt het zomerse licht de kamer in. Het getjilp van vogels dringt zich een weg door de geïsoleerde muren en het dak naar binnen. Kim slaat de deken een stuk weg en kijkt naast zich op de plek waar Fosse lag toen ze in slaap viel. Maar daar ligt hij niet. Enkel een vlek bloed, urine en meconium is er over. Met haar hart in een ijzeren greep tilt ze het dekbed verder op en angstvallig zoekt ze eronder. Kan hij eronder zijn gerold? Ligt hij bij het voeteneind? Is hij gestikt onder de deken? Is hij van het bed afgevallen? Of heeft ze hem in haar koortswaan ergens anders gelegd? Ze gooit het dekbed van het bed. Ze draait zich op haar zij. Alles doet haar zeer. Ieder lichaamsdeel klopt van vurige pijn. Ze draait zich verder tot ze op handen en knieën in de richting van het wiegje kruipt aan de andere zijde van het bed. De angst om Fosses welzijn is zo allesoverheersend groot dat het de pijn verdooft in haar eigen lijf. Ze stapt het bed uit en even lijkt het alsof haar ingewanden naar beneden kunnen vallen. Haar bekkenbodem lijkt te zijn opgelost, maar de gedachte aan Fosse verdringt ook dat gevoel. Ze kijkt over de rand van de wieg. Het is leeg. Waar is hij? Ze zoekt langs het bed. Ze bukt op de vloer om onder het bed te kijken. Waar kan hij zijn? Onrustig kijkt ze in alle hoeken en gaten, speurt ze de badkamer af. Alle deuren van de kasten, alle lades trekt ze open. En dan ziet ze de deur naar de hal op een kier staan. Sophia had de deur afgesloten, dat weet ze heel zeker. Sophia moet hier geweest zijn. Zij heeft Fosse meegenomen en de deur niet meer afgesloten. Dat kan niet anders. Een onbeheersbare woede overspoelt haar. Wankel stormt Kim naar de kast en pakt een netbroekje uit de la. Uit de badkamer pakt ze twee dikke maandverbanden en zo snel ze kan stopt ze ze in het broekje. Haar linnen broek pakt ze van de stoel en ze grijpt een nieuw shirt uit haar koffer. Haar voeten schuift ze in de slippers die nog onder de stoel staan. Sophia had hem nooit mogen pakken zonder haar toestemming, briest ze in haar gedachten. Sophia gaat over al haar grenzen heen en dat geeft Kim het recht om ook Sophia’s regels te breken. Ze zal het vast hebben gedaan omdat ze koorts heeft en haar rust wil gunnen, maar dan nog had ze het moeten overleggen.
Als in KRAAMKOORTS de vliezen van de hoogzwangere Kim voortijdig breken en haar vriend Jonathan door zijn werk als piloot niet continu voor haar kan zorgen, neemt Kim haar intrek in een kleinschalig kraamhotel midden op de Veluwe waar rust het hoogste goed is. Het ontbreekt haar aan niets in het idyllische bijgebouwtje naast het luxe landhuis van verloskundige Sophia en haar man Quinten.
Maar zodra Jonathan is vertrokken voor een vlucht naar de andere kant van de wereld, laat Sophia haar ware gezicht zien. Kims telefoon wordt haar ontnomen en ze verliest het contact met de buitenwereld. Haar argwaan groeit. Heeft Sophia wel het beste met haar voor?
Hoogzwanger, met gebroken vliezen, heeft Kim geen enkele mogelijkheid om te vluchten zonder haar baby in gevaar te brengen.
Hoe houdt ze zichzelf en haar kind in veiligheid, terwijl ze zo kwetsbaar, hulpbehoevend en afgesloten is van de wereld?
Sietske Scholten haar boeken eerst blogt? Lezers kunnen als het ware over haar schouder meelezen, terwijl ze het boek schrijft. Iedere werkdag ontvangen de lezers een nieuwe hoofdstuk en zitten vervolgens 24 uur in spanning te wachten op hoe het verder zal gaan. In een besloten Facebookgroep hebben de lezers contact met elkaar en wordt er druk overlegd over de personages, de ontwikkelingen in het verhaal en ze sparren over hoe het zal gaan aflopen. Sietske hoeft dus niet maandenlang solistisch te werken aan haar boek. Tijdens het schrijven kan ze haar verhaal al uittesten op publiek en snel bijsturen als het nodig is. Druk op de knop en lees meer over hoe dit blogroman-concept is ontstaat: