'Gecondoleerd,’ zegt de mortuariumverzorgster als ze de kamer binnen komt lopen. Ze neemt ons mee door het gangenstelsel van het ziekenhuis. Pieter ondersteunt mij. Ik merk niet dat mijn benen mij dragen en mijn voeten de afstand naar mijn kind verkleinen. Ik wil ontwaken uit deze nachtmerrie.
We komen uit in een ruimte met een tafel waarop een schaal met koekjes, suiker, cupjes melk en een bloemetje staan.
‘Hierachter ligt jullie dochter. Zal ik de deur nu openen?’
De angst voor de aanblik en het verlangen om mijn dochter te zien wisselen elkaar in hoog tempo af. Haar zien maakt haar dood definitief. Mijn Marabel. Dood. Dat kan ik niet verdragen. De gedachte is te pijnlijk. Snijdt mijn ziel in tweeën. Verder leven zonder haar is ondenkbaar.
‘Oh god, ik kan niet zonder haar,’ kerm ik, terwijl ik mijn handen op de deur leg met mijn hoofd tegen het koude oppervlak. Ik sluit mijn ogen. Waarom mijn dochter? Waarom Marabel. Waarom? Ik moet haar zien. Ik moet ontwaken. Dit kan niet waar zijn.
‘Ik wil haar zien,’ zeg ik abrupt tegen de mortuariumverzorgster. Ze opent de deur en ik stap naar binnen. Gevolgd door Pieter. Het beeld dat ik zie als ik de ruimte in kijk, is onwerkelijk. Onbevattelijk. Op de tafel in het midden zie ik haar liggen. Haar blonde haren. Haar mooie gezichtje. Mijn Marabel.
‘Oh nee,’ zucht ik wanhopig. ‘Oh nee, oh nee,’ blijf ik jammeren, terwijl ik mijn handen voor mijn ogen sla. Ik huil. ‘Oh nee. Oh Marabel.’ Ik schud met mijn hoofd. Maak dit ongedaan. Dit wil ik niet! Ik wil mijn eigen vrolijke, lieve, dansende en lachende Marabel. Niet levenloos. Niet zo. Ik loop op haar af. Mijn tranen stromen. Ik leg mijn hand op haar hoofd. Op haar blonde haar met bloed besmeurd. Ik kus haar wang. Mijn meisje. Mijn kleine meisje. Hartverscheurend huil ik met mijn gezicht tegen dat van Marabel. ‘Nee, nee, nee, Marabel!’
Ik voel Pieters hand op mijn rug. Onverwacht liefdevol. Zijn andere hand op de arm van Marabel.
‘Meisje toch, papa’s kleine …’ Zijn stem breekt. Hij snikt ingehouden. Zijn pijn gaat mij door merg en been. Tijdloos lang blijven we zo staan.
‘Ik wil haar terug, Pieter,’ zeg ik, terwijl ik mij naar hem toedraai. Ik zie zijn gezicht. Nat van de tranen. Verscheurd vanbinnen. Ik zie het in zijn ogen. En in de reflectie zie ik mijzelf. Net zo gebroken als Pieter. We omhelzen elkaar. Stevig. We huilen in elkaars armen. Hoe gaan we dit ooit overleven?
Sietske Scholten eerst theaterdocent was? Voor ze haar verhalen in boekvorm ging uitbrengen, bracht ze eerst voorstellingen op de planken. Ze weet als geen ander hoe ze haar lezers op het verkeerde been kan brengen. Haar plots zijn altijd verrassend en met haar schrijfstijl weet ze de lezer in de huid te laten kruipen van de personages om iedere emotie als levensecht te laten ervaren.